16 November 2015 ~ 0 Comments

De acht vormen van intelligentie volgens Gardner #PHAROS

‘Het gaat er niet om hoe slim je bent, maar om hee je slim bent’

Verslag lezing Pieter Wielinga over de ideeën van Gardner.

Pieter Wielinga is gz-psycholoog, pedagoog en onderwijskundige.

Iedere ouder heeft zijn eigen verwachtingen van zijn of haar kind; maar soms verloopt het met een kind anders dan je had verwacht.

Wie wel eens van dat mooie Japanse vouwwerk (Origami) heeft gezien weet dat sommige mensen van eenvoudige velletjes papier de prachtigste kunstwerken kunnen maken. Je kunt er bijna niet naar kijken zonder te denken: ‘ Wie dit kan maken moet wel heel begaafd zijn!’ Je kunt bewondering hebben voor mensen die kunstwerken uit een blaadje papier tevoorschijn kunnen toveren, en ervan overtuigd zijn dat dat een bijzonder begaafd persoon moet zijn. Toch komt het voor dat diezelfde mensen niet over de manier waarop ze zoiets maken kunnen praten. Ze kunnen het niet onder woorden brengen, of beschrijven. Blijkbaar is d?e gave soms dan weer minder aanwezig.

Bovendien zie je dat men van hetzelfde materiaal heel verschillende vouwsels kan maken: van strak mathematische figuren tot bijna uit papier geboetseerde dieren aan toe.

In het brein van de mens zie je een parallel: We zijn allemaal voorzien van een op het oog dezelfde grijze massa, maar verschillende mensen kunnen daar zeer uiteenlopende dingen mee doen.

Howard Gardner, een Amerikaan die zich met neuropsychologie bezighoudt, heeft in 1983 een concept ontwikkeld voor het kijken naar intelligentie en de verschillende verschijningsvormen daarvan.

Gardner praat over het concept: ‘meervoudige intelligentie’. Hij heeft een door Unesco gefinancierd onderzoek gedaan naar hoe mensen leren.

Het denken over hoe mensen leren heeft in de loop van de geschiedenis, sinds het begin van de 20-ste eeuw, een ontwikkeling doorgemaakt. In de jaren 30/40 ging men er van uit dat alles vast lag, en dus absoluut meetbaar is. In de jaren 60/70 komt er pas weer belangrijk beweging in het denken op dit gebied.

Gardner wilde in kaart brengen hoe mensen leren. Hij deed dat destijds veel meer vanuit een sociologische invalshoek, en dus niet direct vanuit leerpsychologisch perspectief.

Zijn vertrekpunt lag dan ook in het zoeken naar een antwoord op de vraag hoe in een bepaalde cultuur waarden, die van belang worden geacht, overgedragen worden aan volgende generaties?

In het westen zijn we gewend om ons te richten op geschreven bronnen. Alles wat wij belangrijk vinden is in geschreven vorm vastgelegd en wordt ook zo overgedragen. En dat is al zo vanaf de uitvinding van de boekdrukkunst. Voor die tijd vallen we terug op andere bronnen als liederen, afbeeldingen, vondsten etc.

Er zijn ook culturen waar men zich meer richt op de niet-schrijvende cultuur, zoals: verhalen, liederen, muziek, of beweging.

Al doende komt Gardner terecht bij het begrip intelligentie. Hij stelt een definitie op voor dat begrip: intelligentie is de vaardigheid om problemen op te lossen

Maar ook: de vaardigheid om problemen te bedenken die oplosbaar zijn.

Het komt er op neer dat je begrip kunt verwerven om problemen op te lossen, maar ook dat je dat begrip kunt meenemen naar andere situaties en dat je het daar kunt toepassen en zonodig kunt optillen tot meer. Je kunt iets begrijpen en navertellen, maar ook op een andere manier navertellen.

Het is nu nodig om iets te zeggen over de verschillende manieren waarop er over intelligentie kan worden gedacht. Voor de verschillende takken van wetenschap geldt er een andere zienswijze in het denken over intelligentie. Verschillende definities.

Vanuit de psychometrie: Intelligentie is dat wat een intelligentietest meet. Dit impliceert dat intelligentie meetbaar is. En dat er dus grenzen aan zitten, er is een maat voor aan te geven. Logisch gevolg van deze gedachtegang is de opvatting dat intelligentie iets is dat vastligt. IQ testen stammen voor een groot deel uit het begin van de vorige eeuw en zijn gebaseerd op dit idee.

Vanuit biologisch-medisch oogpunt: Intelligentie is iets dat zich afspeelt in de hersenen, onder invloed van chemische en hormonale processen. Er is een meetbare component, maar het is ook een proces; er zit een ontwikkeling in. Als dat proces wordt beïnvloed, dan treden er veranderingen op. Deze benadering zal nog veel nieuwe ontdekkingen en ideeën voortbrengen. De voortgaande bestudering van dit begrip zal ons steeds meet laten weten over intelligentie, en daarmee wordt ook de kennis over hoogbegaafdheid vergoot.

Voorbeeld: Eerst werd er over denken en leren nagedacht in termen van ‘normaal’ en ‘anders’. Door de opkomst van o. a. de scans kon men op een andere manier ‘rechtstreeks’ in iemands hersenen kijken. De zich daar afspelende processen konden voor een deel zichtbaar gemaakt worden. Zo ontdekte men dat de processen in de hersenen van dyslectici een aantal duidelijke afwijkingen hadden ten opzichte van die in de hersenen van ‘gewone’ mensen. Met alle gevolgen van dien.

Vanuit de ontwikkelingstheorie: Intelligentie is onderdeel van een groeiproces. Zowel binnen een individu, als binnen de evolutie van de mensheid. De theorie kent twee basisprincipes: de ene gaat er van uit dat de ontwikkeling zich in fases voltrekt. De andere ziet en benoemt intelligentie als vaardigheden/kwaliteiten die ontwikkeld kunnen worden.

Howard Gardner onderscheidt 8 vormen van intelligentie.

  • verbaal-linguïstische intelligentie
  • logisch-mathematische intelligentie
  • visueel ruimtelijke intelligentie
  • tactiel-motorische intelligentie
  • muzikale intelligentie
  • naturalistisch-ecologische intelligentie
  • interpersoonlijke intelligentie
  • intrapersoonlijke intelligentie

We zien intelligentie als een set mogelijkheden en vaardigheden om controle en begrip te krijgen op de wereld. Maar ook als mogelijkheden om op een bepaald gebied goed te presteren.

De verschillende vormen komen uiteraard ook gemengd voor binnen één persoon. Wel zie je dat er vaak één soort overheerst.

Iemand die beschikt over verbaal-linguïstische intelligentie beschikt over vaardigheden en kwaliteiten om door middel van taal de wereld te snappen. Hij gebruikt taal om grip op de wereld te krijgen. (Om te leren en om te presteren) Deze persoon heeft kwaliteiten op het gebied van lezen, spreken, zich uiten in woorden, en het horen. Op die manier reageert hij ook op vragen. Is bereid om snel op vragen te reageren.

Iemand met logisch-mathematische intelligentie werkt anders. Die zal in plaats van taal liever greep op de wereld krijgen via analyse, structuren, abstraheren. Die werkt met ordenen en analyseren. Deze persoon zal het prettig vinden om eerst goed te kijken voordat hij antwoord geeft op een vraag.

Iemand met visueel-ruimtelijke intelligentie beschikt over kwaliteiten en vaardigheden om zich zaken te kunnen voorstellen. om er grip op te krijgen, maar andersom: hij is er dan ook goed in om zaken in beelden voor ogen te krijgen. Deze persoon moet iets voor zich zien om te kunnen leren en om greep te krijgen op de materie.

Degene met tactiel-motorische intelligentie is lichamelijk ingesteld. Dat is meer dan alleen bezig zijn met bv. lichaamsbewegingen. Een kenmerkende eigenschap is dat deze graag dingen wil zien, maar ook vraagt of hij het even mag aanraken. Voelen en vasthouden zijn manieren om contact te maken met de zaak waar het over gaat. Deze persoon heeft input nodig om tot begrip te komen, net als alle anderen, maar het gaat niet via taal, maar via het voelen. Deze zal graag zeggen: ‘Geef es hier.’. Dingen manipuleren (in de hand nemen) is een weg tot begrip.

Iemand met muzikale intelligentie maakt gebruik van maat, ritme, patronen en herhaling om greep op de wereld te krijgen. Dat is een eigen vorm van ordenen en ordening zoeken. Muziek helpt bij het zoeken naar onderliggende processen. Maat en ritme worden gebruikt als ondersteuning van het leren?

Zo iemand zal telefoonnummers onthouden met behulp van het ritme dat er in zit. Hij heeft gevoel voor muzikaliteit en gebruikt de melodie die in de zaken verborgen zit. De muzikale intelligentie is zijn middel om te kunnen onthouden en om greep te krijgen op de wereld.

Deze mensen zoeken overal naar maat, ritme, herhaling en patronen. Ze willen kadans aanbrengen. Daarmee komen zij verder.

Iemand met interpersoonlijke intelligentie (inter=tussen) krijgt grip op de wereld via het interpreteren van stemmingen en bedoelingen van de ander en daarop zijn eigen handelen af te stemmen. Hij is gericht op wat een ander hem laat zien. Hij kan de interactie benutten om te leren. Deze kan goed leren door iets samen met een ander uit te zoeken.

Iemand met een intra-persoonlijke intelligentie (intra=binnenin) leert van zichzelf. Vertaalt naar zichzelf toe, past zaken in in zijn eigen systeem, in zijn eigen denken. Vervolgens maakt hij zijn eigen gevolgtrekkingen en maakt eigen conclusies. Deze persoon is er dus bij gebaat als hij met leerstof in een hoek wordt gezet, om het daarmee zelf uit te zoeken en op zichzelf te laten inwerken.

In 1995 heeft Gardner de naturalistisch-ecologische intelligentie aan zijn lijst toegevoegd. (die ontstaan was in 1983) Het gaat er hier om dat iemand het vermogen heeft om samenhangen te zien in de wereld om ons heen. Dit uit zich vooral in ecologie en milieu. Kinderen gaan aan de gang met het zoeken naar samenhang. Deze mensen starten vanuit een totaalplaatje, vanuit de samenhang om vandaar te komen tot inzicht over de losse delen.

Voor Gardner is deze lijst niet een zomaar willekeurig bij elkaar geraapt rijtje idee?n. Hij heeft zijn verdeling in meerdere intelligenties ook onderbouwd met kriteria. Het is dus mogelijk dat er in de toekomst nog andere vormen kunnen worden ontdekt. Iets kan pas een vorm van intelligentie worden genoemd als het aan vastgestelde kriteria voldoet:

Er is een gebied in de hersenen dat aanwijsbaar actief is als deze vorm in gebruik is. Dit is dan anders dan bij andere personen. Dit zou bij hersenbeschadiging in het specifieke gebied dan ook merkbaar zijn (uitval).

Er zijn mentaal gehandicapten met opvallend betekenisvol gedrag op een deelgebied. Een deel van de intellectuele capaciteiten blijft in tact bij een geestelijk handicap?

Er moet een benoembare reeks handelingen zijn. Een reeks of een proces?

Er moet een ontwikkelingsgeschiedenis zichtbaar zijn. Een groei van eenvoudige naar complexe mogelijkheden en uitingen op het gebied van die intelligentie. De persoon leert?

Er moet een evolutionair traject bestaan. Het organisme ontwikkelt zich. Het organisme ontwikkelt vaardigheden en mogelijkheden door generaties heen

Er moet ondersteuning zijn vanuit experimenteel onderzoek

Er moet ondersteuning voor het idee zijn vanuit de psychometrie

Gedachten over een evt. nieuwe intelligentie moeten te vatten zijn in een of ander symboolsysteem. Het moet begrijpelijk en overdraagbaar zijn. Wat je doet moet te beschrijven en vast te leggen zijn.

Binnen een intelligentie zijn voorbeelden bekend van het bestaan van uitzonderlijke individuen, van wonderkinderen en genie?n in dat gebied.

In het denken over de verschillende vormen van intelligentie is er wellicht sprake van een negende en een tiende intelligentie. Er wordt aan onderzocht of het inderdaad aan alle kriteria voldoet. Men denkt dan aan intu?tieve en existenti?le intelligentie.

De idee?n van Gardner hebben tijd nodig gehad om geaccepteerd te worden. In het International Handbook of giftedness and talent (1995) wordt hij in 1995 3 maal geciteerd. In de nieuwe editie van 2000 vinden we 63 verwijzingen.

Dit toont enerzijds aan dat de idee?n van Gardner meer en meer gehoor vinden. Anderzijds merk je hier een verschuiving in het denken over hoogbegaafdheid. Intelligentie en hoogbegaafdheid hebben zich losgemaakt uit het exclusieve domein van de psychometrie.

We hebben allemaal alle 8 intelligenties in ons. Maar niet allemaal in dezelfde mate.

Hoe de verschillen ontstaan? Je bent een product van de combinatie van wat in jezelf aanwezig is en van wat je omgeving je laat ontwikkelen of wat die omgeving je aanbiedt. Dan is er de erfelijke component en tegelijk de invloed van de omgeving.

Inmiddels krijgt het denken over de aanleg meer en meer aandacht. In de jaren 60/70 was men er zeer van overtuigd dat alles door de invloed van de omgeving (oa. onderwijs) bepaald werd. Inmiddels heeft men veel geleerd (sadder and wiser) en is er ruimte om te denken dat er toch ook een heleboel komt vanuit ‘ de aard van het beestje’. Aanleg die is aangeboren. Beide opvattingen hebben vele voor en nadelen. Goed een slechte gevolgen naar aanleiding van ene of ander opvatting. Inmiddels is er meer ruimte om verschillende elementen of verschijningen van intelligentie te benoemen die voortkomen uit aanleg.

Wat betekent dit nou in het onderwijs? Ook daar krijg je dus te maken met 8 vormen van intelligentie. Elke vorm heeft ook eigen specifieke leerbehoeften. Ieder leert op zijn eigen specifieke wijze. Het onderwijs richt zich van nature op de eerste twee of drie intelligenties. Dat zijn de uitingsvormen waarin onze maatschappij gewend is kennis over te dragen.

Het zou dus goed kunnen dat er kinderen vastlopen omdat ze altijd via een voor hen niet passende invalshoek informatie voorgezet krijgen.

Het zou wel eens kunnen zijn dat het onderwijs een breder aanbod zou moeten doen. Breder vooral in de wijze waarop de overdracht van datgene wat we waardevol achten plaatsvindt. Dan moet je dus soms andere ingangen gebruiken bij bepaalde leerlingen.

De een leert uit een boek, de andere leert in een docentgestuurde les, weer een ander moet dingen voelen, of erbij rondlopen, en sommigen leren door met een groepje iets uit te zoeken. Hoe breder het aanbod, hoe meer kinderen aangesproken worden op een voor hun passende manier. Biedt hetzelfde dus niet drie keer mondeling aan, maar op drie verschillende manieren. Ook omdat de vormen van intelligentie ook gemengd voorkomen.

Pieter heeft vragenlijsten ontwikkeld en bewerkt waarmee je kunt ontdekken welk intelligentie bij iemand past. Er zijn lijsten voor kinderen en voor volwassenen.

 Dan krijg je zicht op sterke en minder sterken kanten.

Het verkregen inzicht over zaken, die blijkbaar belangrijk zijn voor jouw manier van leren, kan nog wel eens verrassend zijn.

Wat kun je er mee als je weet welke intelligentie-vorm bij iemand hoort?

Je kunt je eigen leren, of dat van je leerling, aanpassen zodat je op een voor die persoon optimale manier de wereld, of datgene wat geleerd moet worden, onder controle krijgt. Op je eigen manier greep op de wereld krijgen. Datgene in stelling brengen wat voor jou het beste werkt.

Aan de andere kant kun je er aan werken om die manieren van leren, die je blijkbaar van nature niet zo gemakkelijk afgaan, te versterken. Je breidt je handelingsmogelijkheden uit.

Als je een profiel van een leerling hebt, dan kun je er als leerkracht je didactisch handelen op afstemmen. Zeker als blijkt at er meerdere kinderen in je groep op een bepaalde manier het beste leren, en presteren. (Want het gaat om manier van leren, de wereld onder controle krijgen, maar ook over de bijbehorende manier van presteren en uiten)

Je kunt zorgen voor uitleg op maat, voor aangepaste leerwegen. Zoals passend bij het profiel.

In de praktijk krijgen kinderen in de klas een keer uitleg, de leerkracht laat het een keertje zien en dan houdt het op. Snap je het dan niet, dan volgt er wat extra uitleg. In dit proces wordt maar een deel van de intelligenties aangesproken.

Als voorbeeld wordt het gebruik van schuurpapieren ;letters aangehaald, een beproefd Montessori materiaal. In kleuterklassen zijn ze vaak aanwezig,, soms in groep drie nog wel beschikbaar, maar daarna wordt dat als kinderachtig en achterhaald beschouwd. Het aanraken en voelen wordt dan niet meer aangeboden. Met de verschillende vormen van intelligentie in het achterhoofd, kun je bedenken dat op die manier veel kinderen niet passend bediend worden. Sommige kinderen hebben een motorische ervaring nodig, ook oudere kinderen.

Hoe kun je als ouder de leerkracht van je kind inzicht geven in hoe jouw kind in elkaar zit, en dus in hoe dat kind het beste aangesproken kan worden? En dan zonder een lastige ouder te zijn?

Je ontkomt er aan de ene kant niet aan met een gevoel van: ‘daar ben ik weer’ naar de leerkracht te gaan. Aan de andere kant is het ook niet raadzaam om aan de kant te zitten en niets te doen, want dan gebeurt er meestal ook niks. Ga je het gesprek op school aan, dan heb je in ieder geval iets gezegd. Als ouder is het nu eenmaal zo dat je soms moet knokken voor je kind. Of aardiger: soms moet je je leerkracht een beetje helpen om je kind beter te snappen en te begeleiden. Gelukkig zijn er veel leerkrachten die best bereid zijn het gesprek met je aan te gaan.

Je kunt de leerkracht attent maken op de zorg die je hebt over je kind. Soms worden de ouders dan niet begrepen. Daarbij is het erger dat in zo’n geval eigenlijk het kind niet wordt begrepen.

Het komt echter heel vaak voor dat een kind op school niet laat zien hoe het in elkaar steekt, of wat het in zijn mars heeft. Op school is er sprake van een ingewikkelde wisselwerking tussen twee partijen. Daarbij kunnen soms delen uit het verband raken.

Het praten over verschillende intelligenties moet je niet verwarren met de idee?n van Kolb. Kolb heeft verschillende leerstijlen beschreven. Een leerstijl is een algemene aanpak, die overal voor geldt. De intelligenties waar we het nu over hebben zijn capaciteiten die bij een persoon horen.

Wees voorzichtig met te snel toekennen van labels. Iemand die muzikaal is, dus talent heeft om muziek te maken, hoeft niet pers? ook muzikale intelligentie te hebben. Hij zou ook andere intelligenties kunnen gebruiken om bv te leren zingen of bij voorbeeld over grote creativiteit kunnen beschikken om daarmee muziek te maken.

We leggen een link naar hoogbegaafdheid. Het gedachtegoed van Gardner geeft een nieuwe kijk op intelligentie. We worden uitgenodigd om genuanceerd te kijken naar het begrip intelligentie. Blijkbaar leert niet iedereen op dezelfde manier optimaal.

Kijken we naar de gewoonten op school dan zien we dat vooral de eerste drie soorten intelligentie worden aangesproken en gewaardeerd. Met name het talige deel valt op, het mathematische ook nog wel. Bij hoogbegaafdheid zoekt men dan ook vooral naar die vormen, en dat hoeft niet pers? iemands beste kant te zijn. Verder valt te betwijfelen of iemand die sterk interpersoonlijk gericht is, en hoogbegaafd is, altijd wel aan zijn trekken komt in een gemiddelde klas. Hij heeft immers mensen om zich heen nodig om samen mee te stoeien over de gegeven leerstof.

Het is goed om leerstof aan te bieden op manieren die gericht zijn op de voorkeuren van de leerlingen. Daarnaast is het ook goed om de andere vaardigheden bij te spijkeren.

Naast de schoolse prestaties, is het ook goed om te kijken naar andere kwaliteiten van een kind. De uitschieters in vaardigheden en kwaliteiten (talenten) buiten school kunnen een middel zijn om een kind te bereiken. Door uit te gaan van sterke kanten en talenten, kun je een kind wellicht bereiken, om van daar uit te kunnen werken aan kanten die minder goed ontwikkeld zijn. Sleutel niet alleen aan zwakten, leg niet alleen nadruk op wat niet goed gaat. Gebruik datgene waar iemand wel goed in is om de zwakkere delen op te tillen. Ook omdat buitenschoolse uitschieters en talenten kunnen wijzen op de voorkeur of aanleg voor een andere vorm van intelligentie.

Het is vaak niet verstandig om te proberen om ongemerkt iets aan een kind te verbeteren. Je kunt beter uitleggen wat je aan het doen bent en wat je wilt bereiken. Waarom doe je iets. Dan kun je het leren bewust richten. De nodige verbeteringen werken dan ook beter.

INTELLIGENTIE IS HET VERMOGEN VAN EEN MENS OM PROBLEMEN OP TE LOSSEN EN PRODUCTEN TE MAKEN DIE IN EEN CULTUUR GEWAARDEERD WORDEN

Uit de folder van Edukin:

Gardner postuleerde dat wij allemaal die meervoudige intelligentie ?n ons hebben. In het ontwikkelingsverloop van de mens zien we daar iets van terug; we benoemen dat vaak als stadia in de ontwikkeling die we moeten d??rlopen en waar we ook ‘uit’ geraken. Maar we zien ook om ons heen mensen (volwassenen vaak) die nadrukkelijk uitblinken in bepaalde vaardigheden. We noemen dat dan begaafde mensen of toptalenten, of we spreken over aangeboren kwaliteiten. Feitelijk kunnen we dit echter beschouwen als exponenten van de meervoudige intelligentie die nadrukkelijk naar voren komen.

Zoals gezegd, we hebben allemaal die intelligenties in ons. Wanneer we deze intelligenties op de juiste manier aanspreken gaat er een wereld van mogelijkheden voor ons open. Voor het onderwijs spreekt dat natuurlijk voor zichzelf, maar er blijken tal van andere toepassingen mogelijk, daar waar overdracht en communicatie in het geding is.

Gebruik maken van de mogelijkheden die we in ons hebben is belangrijk. En dat niet alleen; het is een feest om te ontdekken welke mogelijkheden we in ons hebben!

Noot: Hoewel hoogbegaafdheid lang niet altijd een bron van narigheid hoeft te zijn, komt het helaas toch vaak voor dat het niet vanzelf goed gaat met een kind. Aangepaste begeleiding (veel of weinig) is vrijwel altijd nodig. Wilt u verder praten naar aanleiding van dit verhaal, of uw eigen verhaal delen? Landelijke telefoonservice: 085-4012238.

Literatuur:

Frames of mind: the theory of multiple intelligences. Howard Gardner, New York, Basic books, 1983

The unschooled mind: how children think and how schools should teach. Howard Gardner, New York, Basic books, 1991

Multiple intelligences, a collection, Robin Forgarty, James Bellanca, IRI Skylight Training and Publishing, 1995

7 kinds of smart: identifying and developing your many intelligences Thomas Armstrong. New York, Plume (the penguin group), 1993

In their own way. Thomas .Armstrong, Tarcher inc, Los Angeles, 1987

Myths and messages. Howard Gardner, Phi Delta Kappan, November 1995

Leave a Reply

*